Terwijl een voorversterker in regel betrekkelijk licht en compact is, geldt precies het tegenovergestelde voor de eindversterker. Vooral de uitgesproken krachtige exemplaren zijn gewoonlijk groot en loodzwaar. Op een voorversterker zijn nog wel eens wat knopjes en schakelaars te vinden, maar op een eindversterker staat vaak maar één enkele knop: een aan/uit-schakelaar.
Dikwijls kan je een eindversterker ook vanop afstand automatisch in- en uitschakelen, bijvoorbeeld met een pulssignaal dat via een 12V-trigger vanaf de voorversterker gestuurd wordt. Dat heeft als voordeel dat het niet noodzakelijk is om de eindversterker op een positie te plaatsen waar hij makkelijk te bedienen is.
,
De taak van de eindversterker bestaat uit het versterken van het zwakke ingangssignaal dat hij van de voorversterker aangeleverd krijgt, zodat het voldoende krachtig wordt om het luidsprekersysteem behoorlijk te kunnen aansturen.
Dat brengt ons meteen bij een vaakgestelde vraag: over hoeveel watt moet een versterker beschikken om z’n werk goed te doen? Sommige buizenversterkers produceren immers maar een paar watt per kanaal, terwijl er ook grote bakbeesten van transistorversterkers bestaan die tot 2.000 watt kunnen genereren.
De hoeveelheid vermogen die je nodig hebt hangt af van verschillende zaken, zoals de grootte van de ruimte en de gevoeligheid van de luidsprekers. Die laatste waarde wordt uitgedrukt als (bijvoorbeeld) ‘90dB SPL/1W/1m’. Dat wil zeggen dat zo’n luidspreker in staat is om een geluidsdruk van 90 dB te produceren op basis van 1 watt versterkervermogen, en dat gemeten op 1 meter afstand van de luidspreker. Wanneer het versterkervermogen verdubbeld wordt, neemt de maximale geluidsdruk telkens met 3 dB toe.
Op die manier kan je berekenen hoeveel vermogen er nodig is om een specifieke geluidspiek te bereiken met een paar luidsprekers. De luidsprekers uit bovenstaand voorbeeld zullen een versterker nodig hebben die 256 watt per kanaal levert om een geluidspiek van 114 dB te bereiken. Als de gevoeligheid van de luidspreker geen 90 dB maar 99 dB bedraagt, dan volstaat een versterkervermogen van amper 16 watt per kanaal om hetzelfde geluidsvolume te produceren!
Dit rekenvoorbeeld maakt meteen duidelijk dat het verschil tussen een versterker met een uitgangsvermogen van pakweg 2x 90 watt en eentje die 2x 110 watt produceert in de praktijk verwaarloosbaar is. Een versterker die subjectief het gevoel geeft dat hij twee keer zo hard kan – voor het menselijk gehoor komt dat overeen met zo’n 10 dB – moet dus ongeveer tien keer meer vermogen kunnen produceren.
Eenvoudig gezegd kan een versterker met een vermogen van 2x 1.000 watt dus ‘slechts’ twee keer zo luid spelen als eentje van 2x 100 watt, en niet tien keer luider zoals je logischerwijs zou kunnen vermoeden.
,
Ook de impedantiecurve van een luidspreker heeft een grote invloed op de vermogensreserves van een (eind)versterker.
Dat vermogen wordt namelijk gemeten aan 8 Ohm, maar als de luidspreker een lagere impedantie heeft – bijvoorbeeld 4 Ohm of zelfs 2 Ohm – is het voor de versterker veel harder werken geblazen om hetzelfde geluidsniveau te bereiken dan wanneer het om een perfecte 8 Ohm weerstand gaat.
Overigens hebben luidsprekers in de praktijk geen constante weerstand, maar fluctueert de impedantie tussen bepaalde waarden naargelang de frequentie. Een luidspreker met een laagohmige weerstand wordt dan ook – geheel terecht – een ‘moeilijke’ luidspreker genoemd.
Het is erg belangrijk om in de gaten te houden hoe goed een eindversterker moeilijke luidsprekers kan aansturen, want hierin scoren diverse versterkers – zelfs al hebben ze evenveel vermogen – heel verschillend. Kenmerken zoals de dempingsfactor
en de stroomreserves waarover een versterker beschikt, spelen daarbij immers ook een belangrijke rol.
Degelijke eindversterkers worden onder meer gebouwd door McIntosh, Rotel, Primaluna, Classé, Densen, Primare, Mark Levinson, Pass Labs, Musical Fidelity, Chord, Moon, Bryston, Krell en Accuphase.
,
Zoals we eerder aangaven, kan je een geïntegreerde versterker beschouwen als een eindversterker die samen met een voorversterker een chassis deelt. Deze werkwijze maakt de versterker aanzienlijk goedkoper. Eén kast maken is immers voordeliger dan twee, en bovendien kunnen flink wat onderdelen – zoals de voedingstransformator – nu worden gebruikt door beide delen.
Dat een geïntegreerde versterker ook een stuk praktischer, compacter en eenvoudiger aan te sluiten is, laat zich raden. Merken als Denon, Marantz, Musical Fidelity, Bryston, Densen, Primare, NAD en Harman/Kardon produceren uitstekende geïntegreerde versterkers voor bedragen die zich globaal tussen de 500 en de 5.000 euro situeren.
De Harman/Kardon HK990 (1.699 euro) levert een potige 2x 150 watt en combineert in z’n voorversterkergedeelte elementen uit een traditionele hifi-versterker met eigenschappen van een av-receiver. Deze versterker beschikt bijvoorbeeld over digitale ingangen en een ingebouwde D/A-omzetter, twee subwooferuitgangen en digitale equalising. Aan de andere kant is er ook een voovoorversterkergedeelte voorzien voor MM- en MC-elementen.
Een versterker die het predikaat ‘high-end’ verdient, is de NAD M3 (3.499 euro). Dit mooie toestel levert 2x 180 watt, is volledig volgens het dual mono-principe opgebouwd en beschikt over een precisievolumeregeling met een multi-stage weerstandnetwerk.
Een fabrikant zoals Lyngdorf biedt dan weer een compleet gamma digitale en semi-digitale (eind)versterkers. De TDAI2200 (2.790 euro) houdt de instapprijs relatief betaalbaar, en is uitbreidbaar met een RoomPerfect-module (1.090 euro) voor digitale roomcorrection, waarbij met elektronische hulpmiddelen de akoestische eigenschappen van de luisterruimte geoptimaliseerd worden.
De MA7000 (2x 250 watt) van McIntosh is met een prijskaartje van 8.500 euro één van de duurdere geïntegreerde versterkers op de markt, maar de geluidskwaliteit is er dan ook naar. Daarbij is de afwerking van deze 44 kilogram zware krachtpatser
ongehoord goed, zodat hij garant staat voor jarenlang hoogstaand luisterplezier.
Een fabrikant die bekend staat om zijn fraaie geïntegreerde versterkers in uiteenlopende prijsklassen is Marantz. Het gamma begint bij de bescheiden PM5004 (299 euro) en reikt helemaal tot bij de chique PM-11S2 (4.000 euro).
,
De meeste moderne high-end versterkers maken gebruik van transistors om een signaal te versterken, maar er zijn ook flink wat exemplaren op de markt die van buizen gebruikmaken. Dat mag vreemd lijken, maar er is een goede reden voor.
De introductie van de transistor – een onderdeel dat in heel veel elektrische apparaten een centrale rol speelt – betekende in de jaren ’60 van de vorige eeuw niets minder dan een revolutie in de elektronica. De elektronicawereld schakelde massaal over op transistors, zonder nog om te kijken naar de klassieke, verouderde buizentechnologie. Transistors bieden immers heel wat voordelen tegenover buizen: ze zijn kleiner, lichter en goedkoper, ontwikkelen veel minder warmte en zingen het aanzienlijk langer uit.
Ook in de audiowereld werd massaal naar transistors overgeschakeld, maar de buis was nog niet goed en wel overboord gegooid of de eerste lichting ‘nieuwe’ buizenversterkers zag het daglicht al. Men merkte al snel dat buizen een heel eigen klankkarakter hebben, een klank die door liefhebbers als superieur omschreven wordt ten opzichte van de transistorversterker.
Buizenversterkers bieden vaak een warme, zachte en relaxte hoog- en middenweergave, en zetten gewoonlijk een fraaie podiumafbeelding neer. Wat de laagweergave betreft, doen buizen het in ieder geval een stuk minder goed dan transistors. Een krachtig, stevig gefundeerd en diep doorlopend laag krijg je wel uit een degelijke transistorversterker geperst, maar niet uit een buizenversterker.
Bovendien zijn buizenversterkers per definitie duurder dan transistorversterkers, omdat de onderdelen van de buizenversterker aanzienlijk kostbaarder zijn. De buizen moet je na enkele jaren vervangen – wat betekent dat de werkelijke gebruikskost niet eindigt bij de aankoop van de versterker – en ze moeten om de zoveel weken afgeregeld worden door de gebruiker om ze optimaal te laten presteren.
Hou er ook rekening mee dat buizen erg heet worden. Daardoor verspreiden ze een mooie gloed, iets wat je goed kan zien omdat de buizen vaak ‘bloot’ bovenop het apparaat gemonteerd zijn. Maar dat betekent ook dat je ze best afdekt voor kinderhanden, om het risico op brandwonden te beperken.
Het is een goed idee om voor de aankoop van een nieuwe versterker een buizenmodel te beluisteren bij de dealer, zodat je tenminste weet of het klankkarakter je ligt of niet. Daar willen we overigens niet mee gezegd hebben dat alle buizenversterkers hetzelfde klinken, maar dat ze één en ander gemeen hebben valt niet te ontkennen.
Tot slot geven we nog even mee dat het mogelijk is om de voordelen van een buizenversterker (mid- en hoogweergave) te combineren met het superieure laag van een transistorversterker. Op luidsprekers die over aparte aansluitterminals beschikken voor hoog en laag, kan je eventueel een transitorversterker aansluiten op het laag en een ‘buizenbak’ op het hoog (bi-amping).
,
Gewoonlijk functioneren buizenversterkers volgens het klasse-B-principe, wat wil zeggen dat het positieve gedeelte van de golfvorm door de ene buis wordt versterkt en het negatieve gedeelte door de andere buis. Er bestaan echter ook toestellen waarbij de gehele golfvorm door één buis – een zogenaamde triode – wordt versterkt. Op de meetbank komen dergelijke versterkers er ronduit bekaaid vanaf, met hoge vervormingspercentages tot 10 procent en vermogens die gewoonlijk niet boven de 10 watt per kanaal stijgen.
Desondanks kunnen dergelijke single-ended versterkers uitgesproken muzikaal uit de hoek komen, en al helemaal in het middengebied. Dat toont meteen aan dat cijfers niet alles zeggen over muziekapparatuur. Als je vooral houdt van muziek waarin het vocale overheerst, is het een goed idee om een keer aandachtig te luisteren naar zo’n single-ended triodebuizenversterker.
Hou er dan wel rekening mee dat die best gecombineerd kan worden met een bovengemiddeld gevoelige luidspreker – bij voorkeur meer dan 95dB/1W/1m – wil je genoeg dynamiek en kracht overhouden. Een single-ended buizenversterker combineren met een actieve subwoofer – ook al zijn dit twee elementen uit een heel verschillende ‘stroming’ – kan wel eens de gouden oplossing zijn.
De meeste transistorversterkers werken in klasse B, maar er zijn ook klasse-A-apparaten op de markt die de totale golfvorm – dus het positieve en het negatieve gedeelte ervan – in één keer versterken. Dergelijke versterkers genereren veel meer warmte dan hun klasse-B-collega’s en bieden minder vermogen. Nu ja, eigenlijk komt het erop neer dat ze het grootste gedeelte van hun vermogen in warmte omzetten, en dus minder efficiënt zijn. Een bekend fabrikant van klasse-A versterkers is Pass Labs.
Daarnaast zijn er ook nog klasse-D-versterkers op de markt. Die zijn uitzonderlijk efficiënt – een heel groot deel van de energie die ze aangeleverd krijgen wordt omgezet in muziek, en slechts een klein deel in warmte – en kunnen bijgevolg opvallend compact en licht uitgevoerd worden. Daarom worden ze in eerste instantie gebruikt in niet-high-end toepassingen, zoals in kant-en-klare home cinema-setjes en dergelijke meer.
Ook het versterkergedeelte van een actieve subwoofer is vaak van het klasse-D-type.