Redactie

Indiana Jones and the Temple of Doom

We zitten bijna dertig jaar na de cinemarelease van Indiana Jones and the Temple of Doom. Maar die laatste scène waarin de hoofdpersonages, klefferend op de spaken van een tegen de rotswand bengelende hangbrug, hun laatste confrontatie met booswicht Mola Ram aangaan, blijft koud zweet op het voorhoofd tevoorschijn toveren. Dit was Steven Spielberg en George Lucas op hun best: uitzinnige adrenalinecinema, met een stielbewuste vaart  waaraan de makers van hedendaagse epilepsieblockbusters nog eens een voorbeeld kunnen nemen.

Harrison Ford nernam in deze prent, drie jaar na het onwaarschijnlijke Raiders of the Lost Ark, nog eens zijn rol als avonturier-archeoloog Indiana Jones, maar hij laat deze keer zijn blocnote thuis. Spielberg en Lucas wilden voor deze opvolger het concept dat ze hadden bedacht met Raiders – een zaterdagnamiddagserial uit de jaren ’30, cliffhangers incluis, in één film proppen – helemaal op de spits drijven. En dat lukte: Ford dook een half jaar de fitnesszaal in om strak in het vel buiten te wandelen als een geloofwaardige actieheld.

Het resultaat van al die inspanningen was een onvergetelijke avonturenfilm waarin de archeologische schat (deze keer de legendarische Sankarastenen) helemààl wordt gedegradeerd tot een onnozele MacGuffin. Pas vijf jaar later, met Indiana Jones and the Last Crusade, (volgende week op deze zender en in dit tijdsslot) viel de regisseur-producertandem terug op zijn met Raiders geïntroduceerde schattenjachtthema. 

Maandag 5 augustus op VIER om 20u30

Gerelateerde artikelen

Reacties zijn gesloten.